1. Het samenwerkingsverband kan worden ontbonden door een besluit van zijn leden waarbij deze ontbinding wordt uitgesproken. Tenzij anders is bepaald in de oprichtingsovereenkomst, moet dit besluit met eenparigheid van stemmen worden genomen.
2. Het samenwerkingsverband moet worden ontbonden door een besluit van zijn leden waarbij:
a) wordt vastgesteld dat de in de overeenkomst bepaalde termijn is verstreken of dat er een andere, in de overeenkomst vermelde reden tot ontbinding bestaat; dan wel
b) wordt vastgesteld dat het doel van het samenwerkingsverband is verwezenlijkt of niet meer kan worden nagestreefd.
Wanneer binnen drie maanden nadat één van de in de vorige alinea bedoelde situaties is ontstaan, door de leden geen besluit tot ontbinding is genomen, kan elk lid de rechter verzoeken deze ontbinding uit te spreken.
3. Het samenwerkingsverband moet eveneens worden ontbonden bij besluit van zijn leden of van het overblijvende lid, indien niet meer aan de voorwaarden van artikel 4, lid 2, wordt voldaan.
4. Nadat het samenwerkingsverband bij besluit van zijn leden is ontbonden, moet het bestuur aan de ter zake toepasselijke verplichtingen van de artikelen 7 en 8 voldoen. Bovendien kan elke belanghebbende aan de bedoelde verplichtingen voldoen.